Christus in de islam en het christelijk geloof

Een vergelijkende studie naar de christelijke en de moslimse kijk op de persoon Jezus Christus

Door John Gilchrist

1. Maria in de koran en de bijbel
2. De exclusieve titel gegeven aan Jezus
3. Een beschouwing over de geboorte van Jezus
4. Melchizédek – een model van de te komen Christus
5. Jezus – de eeuwige Zoon van de levende God

De God die “nooit bestond”?


In 1983 publiceerde Ahmed Deedat een boekje getiteld “Christus in de Islam”. Hoewel de titel veronderstelt dat de intentie van de auteur was een algemeen onderzoek naar het islamitische concept van Jezus te doen, is het niet verbazingwekkend te constateren dat veel van het boekje een polemiek is tegen het christelijke geloof. Zoals veel van zijn publicaties, lijkt Deedats nieuwe boekje allereerst een betoog te zijn tegen het christelijke geloof. We vinden het daarom gepast de in het boekje aangekaarte zaken te analyseren en een gefundeerde weerlegging te geven op zijn argumenten. Het is niet onze bedoeling om het gehele boekje te behandelen maar alleen die zaken die direct verband hebben met de christelijke opvattingen over Jezus Christus.

We aarzelen niet, nu al te zeggen dat voor zover Deedat geprobeerd heeft de bijbelse verslagen over Jezus’ leven en persoon in het diskrediet te brengen, hij akelig gefaald heeft. Een goed voorbeeld zien we al op pagina 6 van zijn boekje waar hij beweert dat de originele naam van Jezus “Isa” was (zoals de naam die de koran aan hem geeft) en dat die is afgeleid van het Hebreeuwse “Ezau”. Hij suggereert dat Ezau “een erg gewone joodse naam” is en dat “die meer dan zestig keer gebruikt” wordt in het eerste boek van de bijbel, namelijk Genesis (Jezus in de Islam, p.6). Deedat slechte kennis van de bijbel en de joodse historie blijkt dus al vroeg in zijn boekje, omdat er slecht één Ezau voorkomt in Genesis, namelijk de broer van Jacob die de ware vader van de Israëlieten is. Bij ieder van die meer dan zestig keren is het alleen deze Ezau over wie gesproken wordt, er wordt nergens anders in de bijbel over een nakomeling van Israël genaamd Ezau gesproken. De joden gaven eenvoudigweg hun kinderen deze naam niet.

Jacob en Ezau waren voor het grootste deel van hun leven vijanden en hun nakomelingen, de Israëlieten en de Edomieten, waren vaak in oorlog met elkaar. Geen joodse kinderen werden ooit vernoemd naar de broer van Jacob, de vader van de Israëlieten, want hij stond op tegen Jacob en werd door God afgewezen (Hebreeën 12:17). Het is dus een drogreden te beweren dat de originele naam van Jezus Ezau was.

Een klaarblijkelijk historische blunder verschijnt dus al erg vroeg in Deedats boekje, hoewel de fout niet geheel zijn eigen is. Christelijke Arabieren hebben Jezus altijd Jasoe genoemd volgens het Aramese Jashoea vanwaar het Griekse “ Jesous” en het Engelse Jesus komt. Vanwege redenen die nooit aan het licht zijn gekomen koos Mohammed ervoor om hem Isa te noemen. Deedats vertaling van deze naam als “Ezau” neigt de suggestie te steunen, dat de joden in Arabië Mohammed sluw hadden misleid door subtiel de ware naam van Jezus te verdraaien in de naam van de onreligieuze broer van hun voorvader. Als Deedat conclusie correct is, pleit het zwaar tegen de veronderstelde goddelijke oorsprong van de koran.

Er kan geen twijfel zijn dat Ezau niet dichterbij de oorspronkelijke en ware naam van Jezus ligt dan Mohammeds Isa. Deze fundamentele fout zet de toon voor Deedats hele behandeling van de verschillen tussen Christus in de islam en Christus in het christelijk geloof, en het valt moeilijk te ontkennen dat de Jezus van de bijbel, meer dan de Isa van de koran, de ware Jezus is. We zullen verder gaan andere onderwerpen in Deedat verhandeling te analyseren die de Isa van de koran in verband brengen met de ware Jezus van het christelijke geloof.

1. Maria in de koran en de bijbel

Deedat heeft veel te zeggen, niet alleen over het onderricht van de koran over Jezus, maar ook over zijn moeder Maria. Onder het kopje “Moeder en zoon” zegt hij:

Het verhaal is zo, dat de grootmoeder van Jezus, Hannah, tot dusver onvruchtbaar was geweest. Ze stortte haar hart uit bij Allah; als Allah haar maar een kind zou schenken, dan zou ze zeker zulk een kind opdragen aan de dienst van Allah in de tempel. (Deedat, Jezus in de Islam, p. 9)

Ieder christelijk kind dat zondagschool gevolgd heeft, kent het verhaal van Hanna, hoe ze vurig tot God bad om een zoon en hoe ze hem beloofde alle dagen van zijn leven aan de dienst van de HEER af te staan als haar gebed beantwoord wordt. Het enige probleem is dat het kind dat zij baarde, Samuël was die een profeet werd en ongeveer duizend jaar voor de tijd van Maria en Jezus David tot koning over Israël zalfde! Haar gebed wordt in 1 Samuël 1: 11 verslagen en we lezen later in hetzelfde hoofdstuk:

Hanna werd zwanger en na verloop van tijd baarde ze een zoon. Ze noemde hem Samuël, ‘want,’ verklaarde ze, ‘ik heb hem aan de HEER gevraagd.’ (1 Samuël 1:20)

Hoe dan kan meneer Deedat, een zogenoemde “moslimbijbelgeleerde”, zoals hij zichzelf beschrijft, een dergelijke blunder maken door de moeder van Samuël met de moeder van Maria te verwarren? De reden is dat de koran zelf de twee vrouwen verward en, hoewel het niet de naam Hanna noemt, doet het niettemin verslag van het anachronisme dat de twee vrouwen verwart (Soera Al Imraan 3:35-36). (Enkele werken van de hadieth zeggen openlijk dat de naam van Maria’s moeder inderdaad Hanna was en zowel oude als moderne commentatoren van de koran nemen aan dat dit haar werkelijke naam was.)

Op de volgende pagina van zijn boekje zegt Deedat: “Zo ging het verhaal. Maar waar had Mohammed (vzmh) deze wijsheid vandaan gehaald? Hij was een “ummi” (analfabeet); hij kon niet lezen of schrijven ” (Jezus in de Islam, p.10). Aangezien er duidelijk een fout is gemaakt is dit inderdaad een erg goede vraag! Deedat verwijst naar het feit dat Mohammed ongeletterd was als een grond voor de bewering dat de koran het Woord van God is. Echter, omdat hij zonder twijfel de twee vrouwen door elkaar haalde, is het het feit dat Mohammed ongeletterd was, zoveel te meer bewijs dat hij de ware samensteller van het boek was. Als hij de joodse boeken goed gelezen had, zou hij nooit een dergelijke fout gemaakt hebben.

In feite is het gehele verhaal van Maria’s geboorte en toewijding in de koran, een vreemde verwarring van verschillende passages uit de bijbel. Maria zelf wordt om te beginnen duidelijk verward met Elia, omdat hij de profeet was die solitair leefde en gevoed werd door raven die hem voedsel van boven brachten (1 Koningen 17:6 – de koran zegt in Soera Al Imraan 3:37 dat Maria ook uit de hemel gevoed werd). Niettemin is het de naam die aan Maria’s moeder gegeven werd, namelijk Hanna, die ons werkelijk de clue geeft waar de samenstellers van dit verhaal hun materiaal vandaan haalden. We moeten misschien in dit stadium vermelden dat het oorspronkelijke verhaal als eerste in een apocrief werk getiteld Proto-evangelium van Jacobus de Mindere gevondenen wordt dat het eenvoudigweg door Mohammed in de koran overgenomen werd zonder dat hij zich van de mystieke oorsprong bewust was .

Het verhaal ontstaat uit een verwarring tussen het verslag van Hanna’s gebed om een zoon en deze passage uit het evangelie van Lucas:

36 Er was daar ook een profetes, Hanna, de dochter van Fanuël, uit de stam Aser. Ze was hoogbejaard; vanaf haar huwbare leeftijd had ze zeven jaar met haar man geleefd, 37 en ze was nu al vierentachtig jaar weduwe. Ze was altijd in de tempel, waar ze God dag en nacht diende met vasten en bidden. 38 Op dat moment kwam ze naar hen toe, bracht hulde aan God en sprak over het kind met allen die uitzagen naar de bevrijding van Jeruzalem. (Lucas 2:36-38)

Men kan zonder twijfel zien hoe het anachronisme ontstond. Opnieuw hebben we een vrouw wiens oorspronkelijke Hebreeuwse naam Hanna was en nu zien we dat het de vrouw is die dag en nacht in de tempel verbleef, vurig biddend en vastend gedurende een groot aantal jaren. Maria werd zonder twijfel verward, niet alleen met Elia en Samuël, maar ook met Anna de profetes! Het is duidelijk dat de twee Hanna’s – de moeder van Samuël en de dochter van Fanuël – door elkaar zijn gehaald, en het verhaal in Soera Al Imraan 3 in de koran is daarom duidelijk een eigenaardige vermenging van de twee totaal verschillende verhalen in de bijbel over deze twee vrouwen.

Het staat daarom vast dat Deedat een grote blunder beging door de moeder van Maria te verwarren met een vrouw die tien eeuwen vóór haar leefde. Maar als of dit niet genoeg was, citeert hij ook een ander koranvers in zijn boekje dat Maria zelf verwart met een andere vrouw die bijna twintig eeuwen voor haar leefde. Op pagina 15 van zijn “Jezus in de Islam” haalt hij deze woorden aan die de buren tot Maria richten:

“O Zuster van Haroen”. (Soera Marjam 19:28)

Op de volgende pagina citeert hij Ali’s commentaar op deze titel, “Zus van Aäron”, waar de vertaler zegt: “Maria wordt herinnerd aan haar hoge afkomst en de buitengewone moraal van haar vader en moeder.” Het probleem hier is dat de enige Haroen vermeld in de koran (Aäron in het Nederlands), de Levitische priester is die de broer van Mozes was en die bijna tweeduizend jaar voor Jezus leefde! Mozes wordt uitdrukkelijk in de koran (Soera Ta Ha 20:30) geciteerd zeggend: Haaroena akhi – “Aäron mijn broer”. Hoe kon dan Maria, de moeder van Jezus, ook de zus van Aäron en Mozes zijn?

In dit geval kan Mohammeds fout niet worden toegeschreven aan een apocrief boek zoals in het geval van Hanna en Samuël. Dit keer is de verwarring geheel de zijne. Tijdens zijn leven confronteerden christenen hem met dit anachronisme en zijn antwoord was dat de mensen namen aan hun landgenoten gaven volgens de namen van apostelen en vrome personen die voor hen heengegaan waren (Sahieh Moeslim, Vol.3, p.1169). Het is extreem moeilijk deze redeneertrant te geloven, omdat er echter geen ander voorbeeld in de koran is, waar iemand anders zo genoemd wordt. Het is inderdaad ook hoogst onwaarschijnlijk dat Aäron de broer (akha) van Mozes in de koran genoemd zou worden - zoals hij dat vaak wordt - in de directe zin, als Maria alleen in een figuurlijke zin zijn zuster (oekhta) werd genoemd. Elders in de koran wordt het woord oekhtoen (een zus) altijd gebruikt voor een directe zus (zoals in Soera al-Nisa 4:12, 23, 176) en het gebruik van het woord in Maria’s geval kan alleen een “bloed-zuster van Aäron” betekenen. Het kan in alle eerlijkheid niet weggeredeneerd worden door te beweren dat iemand eenvoudig vernoemd is naar haar voorouder Aäron zoals Mohammed gezegd wordt te hebben gesuggereerd.

Zelfs als dit bedoeld was om deze betekenis te hebben, hebben we nog te maken hebben met extreme moeilijkheden, want het leidt tot onhoudbare vooronderstellingen. In die dagen werden mensen alleen vernoemd als zonen of dochters (nooit broeders of zusters, overigens) van mensen van wie zij direct afstamden (bijvoorbeeld Matteüs 1: 1 waar Jezus “de zoon van David, de zoon van Abraham” wordt genoemd en Lucas 1: 5 waar Elisabet één van “de dochters van Aäron” wordt genoemd). Het probleem is dat Maria helemaal niet van Aäron afstamde! Aäron was een Levitische priester, stamde net als zijn broer Mozes, van Levi, één van de zonen van Jacob, af. Aan de andere kant, Maria stamde van Juda af, één van de zonen van Jacob. Daarentegen stamde Maria van Juda, één van Jacobs andere zonen, af via de lijn van David (Lucas 1: 32). Zij was zelfs van dezelfde stam als Aäron. De enige relatie tussen hen was puur nationaal en etnisch, de verste die er kon zijn. Het is waar dat Elisabet haar “verwante” in Lucas 1: 36 wordt genoemd, maar als er enig onderling huwen tussen hun voorouders op enig manier was geweest, moet het aan de kant van Elisabet zijn geweest. Eén van haar voorouders moest zich in de stam van Juda hebben gehuwd (wat nauwelijks verbazingwekkend is aangezien, na de ballingschap naar Assyrië en Babylon, deze stam het overwegende restant uitmaakte van Israël dat uiteindelijk terugkeerde naar het beloofde land). Aan de andere kant wordt uitdrukkelijk in de bijbel vermeld dat Jezus een eeuwige hogepriester is volgens de order van Melchizedek, en hij, daarom, niet op enige manier van Levi via Aäron kon afstammen. Bijgevolg kon zijn moeder overeenkomstig niet enig Levitisch bloed in haar hebben en dus stamde zij op geen enkele wijzer van Aäron af of was familie van hem.

11 Had het Levitische priesterschap – dat de basis vormde voor de wet die het volk ontving – de volmaaktheid gebracht, dan zou het niet nodig zijn geweest dat er een andere priester werd aangesteld, die was zoals Melchisedek, en niet zoals Aäron. 12 Maar wanneer de aard van het priesterschap verandert, verandert onherroepelijk ook de wet. 13 Welnu, degene over wie dit alles wordt gezegd, behoort tot een andere stam, waarvan niemand zich in dienst van het altaar gesteld heeft. 14 Het is immers bij iedereen bekend dat onze Heer is voortgekomen uit Juda, en deze stam is door Mozes nooit met priesters in verband gebracht. 15 Nog duidelijker wordt het als we ons realiseren dat deze nieuwe priester, het evenbeeld van Melchisedek, 16 geen priester geworden is op grond van de in de wet vereiste menselijke afstamming, maar door de kracht van zijn onvergankelijk leven. (Hebreeën 7: 11-16 (cursief toegevoegd door mij))

Het is daarom alleen te overduidelijk dat Maria in zijn geheel geen band met Aäron had en de titel aan haar gegeven in de koran lijkt inderdaad helemaal ongepast. Hoe ontstond dan deze fout? We moeten ons tot de bijbel wenden en we lezen daar:

De profetes Mirjam, Aärons zuster, pakte haar tamboerijn (Exodus 15:20)

De vrouw over wie hier gesproken wordt was de werkelijke zus van Aäron, die eeuwen voor de moeder van Jezus leefde, en de verwarring is ontstaan omdat de namen van de twee vrouwen dezelfde zijn in het Hebreeuws, namelijk Mirjam (of in het Arabisch: Marjam).

We zagen dat oekhta Haroen in de koran de bloedzuster van Aäron moest betekenen en dit is precies wat Mirjam was. Mohammed verwarde klaarblijkelijk Marjam, de moeder van Jezus, met deze vrouw. Verder wordt het bewijs sterk gestaafd door de naam die aan Maria’s vader in de koran gegeven wordt. In de bijbel lezen we dat Jokebed “aan Amram Aäron en Mozes en Mirjam, hun zuster baarde” (Numeri 26: 59) Dus de vader van Aäron en Mirjam was een man genaamd Amram - en dit is dus dezelfde naam die in de koran aan de vader van Maria, de moeder van Jezus, gegeven werd! Hij wordt Imraan genoemd, de Arabische vorm van Amram (zoal Ibrahiem de Arabische vorm van Abraham is). Maria, bijgevolg, wordt uitdrukkelijk Maryamabnata Imraan - “Maria, dochter van Imraan” - in de koran genoemd (Soera At-Tahriem 66: 12). Dus zij wordt niet alleen de zuster van Aäron genoemd maar ook de dochter van Imraan. We hebben daarom een dubbelbewijs van het feit dat zij verward werd met Mirjam, de ware zus van Aäron en dochter van Amram

Verder dient afgevraagd te worden waarom Maria in de koran “de zuster van Aäron” wordt genoemd als zij niet met Mirjam verward is. We hebben laten zien dat zij op geen enkel manier van hem afstamde en niet dichter tot hem verbonden was dan enig ander aartsvader of hoofdpersoon. Welke relevantie is er dan in die aanspraak? Waarom werd zij vernoemd naar Aäron in plaats van naar Mozes, Elia, Salomo, Jozef of sommige andere profeten? Niet alleen kunnen we geen relevantie in de titel vinden, de bovengeciteerde passage uit het Hebreeënboek maakt tevens duidelijk dat deze titel, in plaats daarvan, geheel verzonnen en zeer ongepast is.

Niet alleen verwart de koran daarom de twee Hanna’s, maar ook de Maria’s. Deedat doet zijn best te laten zien dat het koranverslag van Maria’s leven superieur is aan het bijbelse, maar wanneer het dergelijke zichtbare anachronismen bevat als die we gezien hebben, is het overduidelijk dat het bijbelse verslag het ware is.

We zullen drie andere punten die Deedat over Maria maakt tenslotte kort behandelen. Op één pagina haalt hij Soera Al Imraan 3:42 aan waar engelen geciteerd worden zeggend tot Maria dat God haar “uitverkoren heeft boven de vrouwen van de wereldbewoners” en geeft als commentaar:

Men kan in de Christelijke Bijbel niet vinden dat er zo een eer aan Maria wordt gegeven! (Deedat, Jezus in de Islam, p.8)

Deze beschuldiging is compleet ongefundeerd omdat de bijbel exact hetzelfde punt maakt als datgene gemaakt in het geciteerde koranvers wanneer die Elisabet aanhaalt sprekend tot Maria:

De meest gezegende ben je van alle vrouwen, en gezegend is de vrucht van je schoot! (Lucas 1:42)

In feite komen we in dit vers erachter waarom Maria boven alle vrouwen van alle naties gezegend was. De zin dat ze werd gekozen, zowel in de koran als de bijbel, verschijnt alleen in de context van de belofte dat ze een zoon, het heilig kind Jezus, de Messias zou dragen, waar zolang op werd gewacht (Soera Al Imraan 3:45; Lucas 1:31-22). “Gezegend is de vrucht van je schoot”, zei Elisabet zo treffend. Maria was alleen de grootste onder de vrouwen, gekozen boven de vrouwen van alle naties, omdat zij de grootste onder de mensen baarde, gekozen boven de mensen van alle natiën als de Redder van de wereld, genaamd Jezus Christus.

Het tweede door Deedat gemaakte punt dat de behandeling waard is, is dat er een heel hoofdstuk in de koran, Soera Marjam (Soera 19), “staat... ter ere van Maria, de moeder van Jezus (Allah’s vrede en zegen zij met hem).” (Jezus in de Islam, p.11). Hij zou er zelfs beter aan gedaan hebben te onthullen dat Maria de enige vrouw is die uitdrukkelijk bij naam in de koran genoemd wordt, en dat bij vele gebeurtenissen. Geen ander vrouw wordt zo genoemd. Mohammed deed er goed aan zoveel bekendheid aan haar te geven, maar zeker is duidelijk dat Maria alleen die eer waard was omdat zij de moeder van de belangrijkste man die ooit leefde was, namelijk Jezus Christus.

Tenslotte bekritiseert Deedat, altijd op zoek naar gelegenheden om fouten in de bijbel te vinden, de titel “vrouw” die door Jezus gebruikt wordt wanneer hij zijn moeder in Johannes 2:4 toespreekt, veronderstellend dat Jezus “zich onbeschaamd gedraagt tegenover zijn moeder” (Jezus in de Islam, p.19). Hij beweert dat het gepaster zou zijn om haar gewoon “moeder” te noemen.

Opnieuw laat Deedat zijn onwetendheid over de bijbel zien en de tijd waarin die geschreven werd, want de titel “vrouw” was een sympathieke titel van respect en werd dus door Jezus gebruikt wanneer hij vrouwen aansprak. Ergens lezen we dat de joodse leiders een vrouw betrapt op overspel wilden stenigen en Jezus om zijn oordeel vroegen. Hij antwoordde: “Wie van jullie zonder zonde is, laat die als eerste een steen naar haar werpen.” (Johannes 8:7) Toen ze allen weggelopen waren zei hij vriendelijk tot haar: “Vrouw, waar zijn zij? Heeft niemand u veroordeeld?” (Johannes 8:10;NBG '51). Toen zei zij: “Niemand, heer.” En Jezus zei: “Ik veroordeel u ook niet,’ zei Jezus. ‘Ga naar huis, en zondig vanaf nu niet meer.”(Johannes 8:11). Toen hij met compassie zijn hand van genade naar haar uitstrekte noemde hij haar “vrouw”. Was dit “onbeschaamd gedrag”? De titel was puur één van eer en respect, zoals “Madame” in het Frans of “Dame” in het Nederlands.

Jezus gebruikte ook de titel toen hij de Samaritaanse vrouw troostte (Johannes 4:21) en wederom tot zijn moeder op deze manier sprak toen hij aan het kruis stierf, en haar naast zijn geliefde discipel Johannes zag staan. Hij zei tot haar:

Vrouw, zie uw zoon. (Johannes 19:26; NBG '51)

Hij zei toen tegen Johannes: “Dat is je moeder”. En van dat uur af nam de discipel haar bij zich in huis. (Johannes 19:27). Zelf toen hij al de verschrikkingen van het kruis aan het dragen was, vergat hij zijn moeder niet en vertrouwde haar zijn intiemste discipel onder alle mensen die hem volgden toe. Na zijn opstanding gebruikte hij opnieuw de titel “vrouw” toen hij tot Maria Magdalena sprak, zijn intiemste discipel onder de vrouwen die hem volgden (Johannes 20:15). Niemand die oprecht deze vertellingen leest kan de conclusie trekken dat de titel “vrouw” iets anders was dan een hartelijke titel van respect.

Als conclusie kunnen we alleen zeggen dat Deedat een betreurende puinhoop gemaakt heeft van zijn verhandeling over Maria’s leven en over de titels die in de koran en de bijbel aan haar gegeven worden. Er kan weinig twijfel zijn dat het bijbelse verslag van Maria’s eer, geslacht en leven het ware is.

2. De exclusieve titel gegeven aan Jezus

Niet alleen laat Deedat in zijn uitspraken over de moeder van Jezus zien dat hij erg weinig echte kennis van de bijbel heeft, maar zijn onwetendheid wordt opnieuw zichtbaar in zijn korte beschouwing over de titel die aan Jezus in de bijbel gegeven wordt, namelijk de Christus. Hij wijst erop dat het originele Hebreeuwse woord masah (waarvan mashiah komt, dat wil zeggen de Messias, of de Christus) een algemeen woord was, iedere vorm van zalving aanduidend en dat het werd gebruikt voor priesters, lantaarnen, tabernakels, etc., die voor aanbidding apart gezet werden en voor dit doel geheiligd werden.

Zijn argument gaat dan als volgt, waar Jezus de Messias wordt genoemd in de bijbel, zoals dat in het Grieks Christos is, maakt dit hem in welk opzicht dan ook niet uniek omdat “... elke Profeet van Allah een Gezalfde van Allah is” (Jezus in de Islam, p.13).

Hij gaat verder door te zeggen dat in de islam bepaalde titels gegeven worden aan bepaalde profeten die, in het algemeen, van toepassing zijn op alle profeten. Hij zegt dat waar Mohammed rasoel-oellah (boodschapper van Allah) en Mozes kalimoel-lah (woord van Allah) worden genoemd, deze titels op alle profeten van toepassing zijn, want ieder was een boodschapper van God met wie God regelmatig sprak. Zijn conclusie is daarom, dat de titel Christos op geen enkele manier uniek is en dat Jezus daarom niet verschilde van Gods andere boodschappers.

Opnieuw wordt zijn onwetendheid blootgelegd, want de titel aan Jezus in de bijbel gegeven is eigenlijk (in het originele Grieks) ho Christos, dat is “de Christus”. Het gebruik van het bepaald lidwoord verleent de titel exclusiviteit en openbaart dat Jezus inderdaad de Messias, Gods Gezalfde, als geen andere profeet was. In feite verschijnt dezelfde constructie in de koran waar Jezus Al-Masieh wordt genoemd, de enige aan wie deze titel wordt toegekend.

Ook wordt Jezus in de koran op tenminste 10 plaatsen een rasoel genoemd (zie, bijvoorbeeld, Soera Al-Nisa 4:171 waar hij uitdrukkelijk een rasoel-oellah wordt genoemd) en in Soera Al Imraan 3:45 een kalimatim-minhoe wordt genoemd, dat is, een “Woord van hem”. Echter, de titel Al-Masieh, de Messias, wordt in de koran alleen voor Jezus gebruikt, en dezelfde titel ho Christos kan overeenkomstig in de bijbel op niemand anders worden toegepast. Jezus was op een erg unieke manier de Messias en de titel is voor hem alleen bestemd.

Deedat probeert natuurlijk, Jezus terug te brengen tot het niveau van een gewone profeet en vindt deze exclusieve titel de Messias (of de Christus) dus erg onhandig en een reden voor aanval. Zijn bezwaar wordt echter volledig gestoeld op de verkeerde hypothese dat de titel nooit exclusief voor Jezus werd gebruikt.

De koran, hoewel op passende wijze Jezus al-Masieh noemend, doet geen moeite de titel uit te leggen. Wat was dan de ware betekenis? Men behoeft geen christelijke inspanningen hier te plegen om “schroot te veranderen in blinkend goud” (Jezus in de Islam, p.13), zoals Deedat wenst voor te stellen, om de status van Messias boven die van het gewone profeetschap te verheffen. Want het waren de joden die spraken van een komende klimax-figuur wie zij de Messias noemden volgens een uitdrukkelijk gebruik van deze titel in hun boeken om hem zo te beschrijven (Daniël 9:26). In de boeken van de vroegere profeten vonden zij juist constant voorspellingen van de komst van Gods Gezalfde, iemand die geen gewoon profeet maar de uiteindelijke redder van de hele wereld zou zijn. (Voorbeelden zijn Jesaja 7:14; 9:6-; 42:1-4; Jeremia 23:5-6; Micha 5:2-4; en Zacharia 6:12-13). Hij zou het koninkrijk van God voor altijd vestigen in gerechtigheid en rechtvaardigheid en zou over de naties heersen. Hij zou eerst vernederd worden (Jesaja 53:1-12) en van het land van de levenden worden afgesneden (Daniël 9:26), maar bij zijn wederkomst aan het einde van de tijden zou hij de redding en veroordeling van God brengen, heersend in gerechtigheid en glorie over zijn rechtschapen onderdanen terwijl hij zijn vijanden van de hele wereld tot onderwerping zal brengen (Psalm 110:1).

De joden wisten dat deze verheven figuur, de Messias, aanstaande was en toen Jezus kwam, speculeerden zij openlijk of hij hem was (Johannes 7:31, 41-43; 10:24; Matteüs 36:63). Bij een aantal gelegenheden bevestigde hij openlijk dat hij inderdaad de Messias was (Johannes 4:26; Matteüs 16:17; Marcus 14:62) en vertelde hij de joden dat hij terug zou keren op een wolk met macht en grote glorie en dat zij hem zouden zien zitten aan de rechterhand van God (Matteüs 26:64). Het vereist geen zogenaamd christelijk “gedraai met woorden” om Jezus te verheffen tot de status van Gods eeuwige Redder en Messias. De joden zelf wisten dat de Messias niet gemaakt zou zijn uit “schroot” zoals de andere profeten, maar zou, in vergelijking, inderdaad “blinkend goud” zijn, wat Jezus zeker was!

De joden verwierpen tragisch hun Messias, de vervulling van hun hoop, en werden erg kort daarna aan de kant gezet (AD 70), en tot op de dag van vandaag heeft hun religie al zijn oorspronkelijke bedoeling en glorie verloren. Een ironischer tragedie is de houding van de moslimwereld, die in één adem erkent dat Jezus inderdaad de Messias was, maar in een andere beweert dat hij alleen een profeet was. De gehele betekenis van deze titel wordt geheel in de islam gemist.

Jezus Christus is de exclusieve Redder van de wereld, de unieke Messias die God voor de genezing van alle naties zond. De titel is voor hem alleen en verhoogt hem tot de status die hij alleen onder de mensen geniet – de Koning van Glorie die eeuwig regeren zal.

3. Een beschouwing over de geboorte van Jezus

Deedats vooroordelen tegen de christelijke bijbel vinden verder uitdrukking in zijn behandeling van de ontvangenis en geboorte van Jezus. Hij citeert Lucas 1:32 dat de woorden van de engel Gabriël aan Maria weergeeft in de strekking van dat de heilige Geest “over haar zou komen” en dat de macht van de Hoogste haar zou “overschaduwen”. Hij becommentarieert deze woorden als volgt:

... maar de taal die hier wordt gebruikt is onsmakelijke straattaal, ben je het daar niet mee eens?! (Deedat, Jezus in de Islam, p.24)

In zijn boekje worden de woorden “straattaal” benadrukt. Iemand zei eens: “Schoonheid is in de ogen van de waarnemer”. Het lijkt dat het omgekeerde ook waar is. Deedat beweert dat er iets immoreels in het bijbelse verslag van de ontvangenis van Jezus zit. Hij laat erg opvallend de rest van het vers weg: “Daarom zal het kind dat geboren wordt, heilig worden genoemd en Zoon van God.” (Lucas 1:35). Het gehele vers wordt gezet in een ontzagwekkende context van heiligheid. Omdat dit kind ontvangen moest worden, niet door het medium van onrein vlees, maar door de kracht van de heilige Geest, zou het kind daarom niet onrein en zondig zijn zoals alle andere mannen, maar zou heilig moeten zijn, gelijk aan de Zoon van God. Hoe iemand hierin iets afschuwelijks kan zien is niet te begrijpen. De koran zelf leert dat de reden voor de ontvangenis van Jezus alleen door goddelijke macht zijn unieke heiligheid was (Soera Marjam 19: 19). Deze woorden zijn van toepassing:

Voor wie rein zijn, is alles rein; maar voor wie bezoedeld en ongelovig zijn, is niets rein, want zowel hun verstand als hun geweten is bezoedeld. (Titus 1:15)

In het Evangelie van Lucas lees je veel over de heilige Geest die op mensen komt en in alle gevallen impliceert deze uitdrukking de zalving van zijn heilige invloed. Simeon was een man “ rechtvaardig en vroom” en de “heilige Geest rustte op hem.” (Lucas 2:25) en toen Jezus werd gedoopt en aan het bidden was, “daalde de heilige Geest ... op hem neer” (Lucas 3: 22). Overeenkomstig lezen we dat toen de glorie van God op Jezus verscheen op het moment dat hij werd verheerlijkt, “kwam er een wolk aandrijven, die een schaduw over hen wierp” (Lucas 9: 34). Hoe kan iemand zeggen, wanneer overeenkomstige uitdukking gebruikt worden voor de ontvangenis van Jezus (dat wil zeggen dat de heilige Geest “op” Maria “kwam” en dat de kracht van God haar “overschaduwde”), dat dit “onsmakelijke straattaal” is?

Het is erg duidelijk dat de woorden gebruikt om de manier te beschrijven waarop het Christus-kind ontvangen zou worden, in de bijbel algemeen gebruikt worden voor iedere gebeurtenis waar een ware zalving van de kracht en heiligheid van God op een persoon komt. We kunnen werkelijk niet zien wat de grond van Deedats argument is en hebben opnieuw de indruk dat hij bevooroordeeld moest zijn tegen het christelijke geloof om een dergelijke onverantwoorde beschuldiging ertegen te maken. Zijn pogingen om de bijbelse versie van de geboorte van Jezus ongunstig ten opzicht van de koranversie van dezelfde gebeurtenis te vergelijken, lijkt net zo vergeefs als hij zegt:

Om een Jezus te scheppen, zonder menselijke vader, hoeft Allah het slechts te wensen. Als hij een miljoen Jezussen zonder vader of moeder wil scheppen, hoeft hij ze enkel te wensen, en ze bestaan. (Deedat, Jezus in de islam, p.24)

Dit smeekt om de duidelijke vraag: Waarom schiep God geen “miljoen Jezussen zonder vader of moeder”? Zeker het feit dat alleen één man ontvangen was op deze manier, toont aan dat het niet de wil van God was dat dus velen zonder vader ontvangen zouden worden. In tegenstelling, het was duidelijk zijn uitdrukkelijke wil dat alleen één uniek persoonlijkheid bestemd was om op deze manier geboren te worden. Dit vereist om de waarschijnlijkheid dat er iets zeer unieks op de man Jezus was om op deze manier ontvangen te worden. Alle gewone mensen hebben natuurlijke vaders en moeders - profeten idem dito. Er kan slechts één reden zijn waarom Jezus geen menselijke vader had. Door de Zoon van de eeuwige Vader te zijn, was het absoluut essentieel dat hij in menselijke vorm op een ongewone manier ontvangen moest worden, zonder menselijke tussenkomst en door de macht van de Geest van God alleen. Dit is natuurlijk erg duidelijk.

Het helpt Deedat niet om Yusuf Ali’s vertaling en commentaar op de koran te citeren wat betreft Soera Al Imraan 3: 59, aangezien de commentator op het feit wijst dat Adam noch een vader noch een moeder had en dus een groter recht heeft (zoals Deedat suggereert op pagina 26 van zijn boekje) om de Zoon van God genoemd te worden. Adam werd geschapen in een volledige volwassentoestand omdat het niet mogelijk was dat hij geboren zou worden uit menselijke ouders. Iemand moest eerst geschapen worden. Maar Jezus werd alleen uit een vrouw geboren toen Gods natuurlijke gang van voortplanting reeds eeuwen functioneerde. Het is duidelijk waarom Adam geen vader of moeder had. Maar wat was de reden waarom God de natuurlijke gang van voortplanting moest interrumperen zodat Jezus alleen uit een moeder geboren kon worden? Er is geen redelijk alternatief voor de volgende verklaring in de bijbel die grondig Jezus en Adam contrasteert:

De eerste mens kwam uit de aarde voort en was stoffelijk, de tweede mens is hemels. (1 Korintiers 15: 47)

Adam was slechts een gewone, natuurlijke man in wie God de adem van leven beademde. Jezus, echter, was een eeuwige persoonlijkheid, een levengevende geest, die uit de hemel kwam en wiens ontvangenis daarom, een interruptie van de natuurlijke, aardse gang van het menselijk soort moest betekenen. Hij was de levensadem en degenen die in hem geloven ontvangen eeuwig leven en zullen in de loop van de tijd tot zijn hemelse gelijkheid getransformeerd worden.

4. Melchizédek – een model van de te komen Christus

We gaan verder Deedats manier van behandeling te beschouwen hoe hij omgaat met de gelijkenis tussen Jezus en zijn voorloper, Melchizédek. Hij zegt over de laatste dat hij “nog een persoon is, die groter is dan Jezus ” (Jezus in de Islam, p.26) is en citeert Hebreeën 7:3, waar staat dat Melchizédek zonder vader, moeder of nageslacht was, en geen begin of einde van leven kende. Na deze beschrijving volgen drie onschuldig lijkende stippen in Deedats boekje (p.26). Dit is niet ongewoon – het fenomeen gebeurt ook in andere boekjes die Deedat geschreven heeft (zie: The Crucifixion of Christ: A Fact, not Fiction) en in pamfletten gepubliceerd door zijn Islamic Propagation Centre. Deze drie stippen staan ongetwijfeld voor enkele woorden die discreet door Deedat uit de tekst zijn weggelaten omdat deze het punt dat hij aan het maken is weerleggen. Een opmerkelijk fenomeen inderdaad! We zullen de gehele passage uit Hebreeën citeren met in cursief de woorden uit de tekst die terloops door Deedat vervangen werden door drie stippen :

Want deze Melchisedek, koning van Salem en priester van de allerhoogste God, ging Abraham tegemoet toen deze terugkeerde van zijn overwinning op de koningen, en zegende hem, waarna Abraham hem een tiende van alle buit gaf. Zijn naam betekent ‘koning van de gerechtigheid’, en verder is hij ook koning van Salem, dat is ‘koning van de vrede’. Hij heeft geen vader of moeder, geen stamboom, geen oorsprong of levenseinde en lijkt op de Zoon van God – hij is priester voor altijd. (Hebreeën 7:1-3)

De laatste woorden in het cursief weerleggen openlijk het punt Deedat zwoegt te maken, dat is, dat Melchizédek “groter dan Jezus” was, want zij laten ronduit zien dat hij alleen op de Zoon van God lijkt. Hij was dus slechts een voorloper, een model, een schaduw en een begrensd voorbeeld van de eeuwig te komen Hogepriester.

Het punt dat in de Hebreeënpassage gemaakt wordt is dat de Schriften geen stamboom van Melchizédek bevatten, niet dat hij werkelijk geen stamboom had. Zij noemen eenvoudigweg de stamboom van zijn vader of moeder niet, noch vertellen zij ons wanneer hij geboren was of wanneer hij stierf. Hij verschijnt in een korte passage in Genesis 14 waar hij als de koning van Salem beschreven wordt die Abraham ontmoette toen hij terugkeerde na zijn overwinning op de mensen die zijn neef Lot gevangen hielden. Hij wordt openlijk beschreven als “een priester van God, de Allerhoogste” (Genesis 14:18) en behalve deze notities, wordt hij nergens anders genoemd.

Het argument naar voren gebracht in de brief aan de Hebreeën is dat Jezus geen Levitische priester volgens de ordening van Aäron was, maar een eeuwige hogepriester volgens de ordening van Melchizédek. Dit betekent dat, net zoals van de laatste persoon zijn begin en einde niet specifiek in de bijbel worden genoemd, hij in dit opzicht Jezus voorafschaduwde die feitelijk uit de hemel kwam, een eeuwig wezen die in absolute zin werkelijk geen begin en einde kent. Melchizédek leek alleen op hem – het punt dat Deedat subtiel verdoezelt - en de korte beschrijving van zijn karakter als een priester van God aan wie Abraham tienden betaalde, diende als een voorbeeld van de uiteindelijk, te komen ware dienaar van God, Jezus Christus.

5. Jezus – De eeuwige zoon van de levende God

Het laatste deel van Deedats boekje bevat een harde en soms eigenaardige aanval op de christelijke doctrine en bijbelse lering dat Jezus de Zoon van God is. Niettemin is hij genoodzaakt toe te geven dat van tenminste één gezichtspunt, “hij Allah’s zoon bij uitstek is.” (Jezus in de Islam, p.29). Op pagina 28 citeert hij een aantal teksten om te laten zijn dat de uitdrukking “zoon van God” vaak in de bijbel in contexten gevonden wordt waar mensen algemeen als kinderen van God beschreven worden. Hij concludeert daaruit dat toen Jezus beweerde de Zoon van God te zijn hij alleen in metaforische zin sprak en dat christenen het fout hebben wanneer zij zeggen dat hij de eeuwige Zoon van God was.

Niemand kan een dergelijke conclusie trekken zonder de overvloed aan bewijs in de bijbel over het hoofd te zien die aantoont dat Jezus de Zoon van God in een unieke en absolute betekenis was. Op talrijke gebeurtenissen doet hij verklaringen die dit punt erg duidelijk maken. Bekijk dit vers eens:

Alles is mij toevertrouwd door mijn Vader, en niemand dan de Vader weet wie de Zoon is, en wie de Vader is weet alleen de Zoon en iedereen aan wie de Zoon het wil openbaren. (Lucas 10:22)

Zoals de joden eens getuigden: “Nog nooit heeft een mens zo gesproken!” (Johannes 7:46). Geen ander profeet gebruikte dergelijke taal om zichzelf te identificeren. Alle dingen, zei Jezus, zijn hem overgegeven en niemand kon de Vader kennen tenzij de Zoon hem werkelijk openbaarde. Hier is een overeenkomstig citaat dat aantoont dat Jezus zichzelf de Zoon van God in absolute betekenis beschouwde, een citaat dat, zoals veel andere, opportuun in Deedats boekje wordt genegeerd:

22 De Vader zelf velt over niemand een oordeel, maar hij heeft het oordeel geheel aan de Zoon toevertrouwd. 23 Dan zal iedereen de Zoon eer betuigen zoals men de Vader eert. Wie de Zoon niet eert, eert ook de Vader niet die hem gezonden heeft. (Johannes 5:22-23)

Als we allen kinderen van God zijn, zoals Deedat voorstelt (p.29), waarom zei Jezus dan dat alle mensen hem als de Zoon van God zouden eren gelijk zij de Vader eren? Inderdaad we vinden door heel de evangeliën heen leringen die laten zien dat Jezus zichzelf beschouwde als de unieke, eeuwige Zoon van God. Op één gebeurtenis vertelde hij een gelijkenis van een eigenaar die een wijngaard plantte en die aan pachters overliet. Toen het seizoen van oogsten kwam zond de eigenaar zijn dienaren naar de pachters om zijn pachtsom te krijgen, maar één voor één mishandelden zij hen en stuurden hen met lege handen weg, door de ene te slaan en de andere te verwonden. De eigenaar van de wijngaard zei vervolgens tot zichzelf:

Wat moet ik doen? Ik zal mijn geliefde zoon naar hen toe sturen, voor hem zullen ze toch wel ontzag hebben. (Lucas 20:13)

Maar toen de pachters hem zagen, verwierpen zij hem onmiddelijk en gooiden hem uit de wijngaard en vermoordden hem. Jezus concludeerde dan dat de eigenaar die pachters zou vernietigen en de wijngaard aan anderen zou aanbesteden. Onmiddellijk “wisten de schriftgeleerden en hogepriesters dat Jezus deze gelijkenis met het oog op hen verteld had” (Lucas 20:19). Deze waarneming was juist en de interpretatie van de gelijkenis is duidelijk. God had de joden in staat gesteld te leven in een land dat hij hen als een erfenis gegeven had, nu rebelleerden zij tegen hem. Hij zond zijn dienaren, de profeten, maar deze werden ook verworpen en vaak slecht behandeld. Uiteindelijk nadat zij Jezus uit hun midden wierpen en vermoorden, bracht God vernietiging op hen en zij werden ontworteld uit het land van Palestina en Jeruzalem werd een zee van ruïnes (dit was veertig jaar nadat Jezus naar de hemel was opgevaren en gebeurde onder de aanval van de Romeinse Titus).

Het vitale punt in de gelijkenis is de identificatie van de laatste gezant aan de pachters als de geliefde zoon van de eigenaar, onderscheidend van de voorgaande gezanten die slechts dienaren waren. Jezus onderscheidde zichzelf duidelijkl van de voorgaande profeten in deze gelijkenis, aantonend dat waar zij slecht Gods dienaren waren, hij zijn geliefde Zoon was. Dit werd bevestigd op tenminste twee gebeurtenissen toen God zelf uit de hemel sprak en tot Jezus zei:

Dit is mijn geliefde Zoon, in hem vind ik vreugde. (Matteüs 3:17)

Op een andere gebeurtenis vroeg Jezus zijn discipelen, wie de mensen dachten dat hij was. Zij antwoordden dat het algemeen geloofd werd dat hij één van de profeten was. Dus vroeg hij hun wie zij dachten dat hij was en Petrus antwoordde: “U bent de messias, de Zoon van de levende God,” (Matteüs 16:16) waarop Jezus antwoordde dat hij speciaal gezegend was want dit wist hij niet door menselijke wijsheid maar door een openbaring van boven. Het is niet mogelijk om oprecht te concluderen, na eerlijke studie van zijn onderricht, dat Jezus ooit zichzelf als minder dan de eeuwige, unieke Zoon van God beschouwde. Deze woorden vatten zijn lering samen:

Want God had de wereld zo lief dat hij zijn enige Zoon heeft gegeven, opdat iedereen die in hem gelooft niet verloren gaat, maar eeuwig leven heeft. (Johannes 3:16)

God zond zijn enige Zoon, een leerstelling die constant in de bijbel wordt gevonden (Voor een behandeling van het woord “eniggeboren” en Deedat bezwaar ertegen, zie mijn weerlegging “De tekstuele historie van de koran en de bijbel”).

Degenen die Gods kinderen op aarde zijn, zijn zonen en dochters in mindere betekenis, zijn dat omdat God hun Vader is geworden en gekozen heeft hen als zijn kinderen te behandelen. Echter, Jezus was zijn eeuwige Zoon, die van hem heen ging en in de wereld kwam zodat anderen Gods kinderen mochten worden. Het onderscheid tussen Jezus als de absolute, eeuwige Zoon van God, en christenen die de zonen van God zijn geworden, wordt buitengewoon goed in de volgende woorden weergegeven:

4 Maar toen de tijd gekomen was zond God zijn Zoon, geboren uit een vrouw en onderworpen aan de wet, 5 maar gezonden om ons vrij te kopen van de wet opdat wij zijn kinderen zouden worden. (Galaten 4:4)

God zond zijn Zoon uit zodat velen het recht van zonen mochten verkrijgen. Jezus leerde dit ook ronduit, zeggend: “Ik ben van God uitgegaan en gekomen ” (Johannes 8:42). Nog een ander vers maakt het als volgt overduidelijk:

God heeft zijn Zoon niet naar de wereld gestuurd om een oordeel over haar te vellen, maar om de wereld door hem te redden. (Johannes 3:17)

Jezus was de enige Zoon van de Vader (Johannes 1:18) en hij beschouwde zichzelf in al zijn onderricht als zodanig. Hij beweerde nooit de zoon van God te zijn in de betekenis dat alle ware gelovigen kinderen van God zijn. Sprekend van de dag van zijn wederkomst zei hij dat niemand de dag weet, “ ook de hemelse engelen en de Zoon niet, alleen de Vader weet het.” (Matteüs 24:36). Hier is een duidelijke progressie van autoriteit, te weten: mensen – engelen – de Zoon – de Vader. Erg duidelijk sprak Jezus over zichzelf alleen in één definitieve context – boven de engelen als de enige Zoon van de eeuwige Vader. Hij beschrijft zijn status in termen die alleen betrekking hebben tot het goddelijk wezen.

Deedat gaat verder de uitspraak van Jezus te behandelen:“Ik en de Vader zijn één” (Johannes 10:30), zeggend dat de context aantoont dat dit niet betekent dat Jezus één met zijn Vader was in alwetendheid, natuur of almacht, maar alleen “EEN in hun doel” (Jezus in de Islam, p.37). Om het citaat in de context te plaatsen citeert hij de verzen 27-29 ervoor en zegt:

Hoe kan iemand zo blind zijn om niet de nauwkeurigheid van de eindes van de laatste twee verzen te zien? Maar spirituele oogkleppen zijn nog moeilijker te verwijderen dan lichamelijke afwijkingen. (Jezus in de Islam, p.37)

Men vraagt zich af waar de blindheid werkelijk is en wiens spirituele ogen worden beperkt door oogkleppen, want Deedat wist terloops een opmerkelijke uitspraak van Jezus uit in één van de allereerste verzen waar hij naar verwijst, waar Jezus over degenen die zijn ware volgelingen zijn, zegt:

En Ik geef ze eeuwig leven. (Johannes 10:28)

Wie dan God alleen, kan niet alleen leven, maar eeuwig leven, geven? Men moet zulke zinnen, niet alleen in hun onmiddellijke context lezen, maar in de gehele context van Jezus’ gehele onderricht over zichzelf. Een andere keer zei hij:

Want zoals de Vader doden opwekt en levend maakt, zo maakt ook de Zoon levend wie hij wil. (Johannes 5:21)

Deze uitspraak laat zien dat de Zoon inderdaad dezelfde almacht als de Vader bezit. Aan het eind van zijn aardse bestaan sprak Jezus opnieuw van de Vader: “Hij [de Zoon] heeft van u [de Vader] macht over alle mensen ontvangen, de macht om iedereen die u hem gegeven hebt het eeuwige leven te schenken. hem macht gegeven had over alle vlees, om aan al wat U hem gegeven hebt, eeuwig leven te schenken.” (Johannes 17:2). De uitspraak “de Vader en ik zijn één.” (Johannes 10:30) gedaan door Jezus, is niet één waarin hij poogde zich te kwalificeren, en wordt door geen enkele uitlegger beperkt tot de betekenis “één in doel”. Op het eerste gezicht betekent het zonder twijfel “één in alle dingen”. En Jezus zou geen dergelijke opvallende bewering hebben gemaakt als hij niet de indruk wilde wekken dat er een absolute eenheid tussen de Vader en de Zoon was en dat hij daarom goddelijkheid bezat. Het is geen verbazing dat de joden zijn bewering zo begrepen (Johannes 10:33)

Verder is het intrigerend te zien dat Deedat sommige woorden met hoofdletters heeft geplaatst die naar de eerdere verzen verwijzen, namelijk de uitspraak van Jezus dat niemand zijn volgelingen uit zijn hand kan grijpen, noch uit de hand van zijn Vader. Hoe kon Jezus een dergelijke bewering doen tenzij hij dezelfde macht bezat om zijn volgelingen te bewaren als die zijn Vader bezat? Het is erg duidelijk voor degenen wiens ogen niet verblind zijn door de vooraannames tegen het onderricht van Jezus in de bijbel, dat Jezus niet beweerde dat hij één met zijn Vader in doel alleen was maar ook in het bezit van de absolute, eeuwige macht die vereist is om dat doel tot volledig gevolg uit te voeren.

Het hele probleem met Deedat is dat, als moslim, hij de bijbel benadert met de vooraanname dat Jezus niet de eeuwige Zoon van God is en dus nooit zoiets kon hebben beweerd. Hij kan daarom de bijbel niet lezen met een open geest en hem consistent interpreteren. Wanneer hij tegen heldere verklaringen aanloopt die aantonen dat Jezus keer op keer beweerde de Zoon van God te zijn, kan hij deze simpel niet aanvaarden. Zijn vooraannames verplichten hem om ze, óf over het hoofd te zien en ze te ontkennen wanneer hij ze niet kan weerleggen, óf ze verkeerd te interpreteren en te verdraaien wanneer hij denkt dat hij dat kan.

Aan het einde van zijn boekje noemt hij twee incidenten in het leven van Jezus die dit punt erg adequaat bevestigen. Hij vindt een gebeurtenis waar Jezus leerde dat om het leven binnen te gaan, men de geboden van God moet houden (Matteüs 19:17). Hij ziet hier veel in, omdat een dergelijke uitspraak met de islamitische leer lijkt overeen te stemmen. Hier, echter, valt hij in de val waar hij ergens anders in zijn boekje voor waarschuwt, door deze zin uit zijn context te rukken. Wat op dit vers volgt past niet in zijn redenering dus negeert hij het. Jezus ging verder de jongeman te laten zien dat niemand Gods wetten volmaakt kan houden en daarmee het leven kan binnen te treden. De jongeman was erg rijk en Jezus zei tegen hem:

‘Als je volmaakt wilt zijn, ga dan naar huis, verkoop alles wat je bezit en geef de opbrengst aan de armen; dan zul je een schat in de hemel bezitten. Kom daarna terug en volg mij.’ (Matteüs 19:21)

Het mag vandaag waar zijn dat “niemand volmaakt is” maar God is het zeker en zal ons beoordelen met zijn eigen standaard van volmaaktheid. Een beperkte poging om zijn wetten te houden is voor hem niet aanvaardbaar, en wie houdt ze volmaakt? Toen Jezus deze jongeman deed realiseren dat hij niet dit niet kon doen, toonde hij hem een ander manier om te leven: Als je volmaakt wilt zijn ... volg mij.

Het tweede incident betreft de opstanding van Lazarus uit de dood. Omdat Jezus in zijn geest bewogen was en tot zijn Vader hierover bad, concludeert Deedat dat hij niet de eeuwige Zoon van God kon zijn. Opnieuw echter, ontkent hij terloops de context van dit gebed en kijkt hij opportuun een opvallende bewering van Jezus over het hoofd op het moment dat dit prachtige wonder werd verricht:

Ik ben de opstanding en het leven. Wie in mij gelooft zal leven, ook wanneer hij sterft (Johannes 11:25

De woorden in het oorspronkelijke Grieks die deze uitspraak inleiden zijn met nadruk, betekend: “Ik, ik ben de opstanding en het leven,” of “Ik zelf ben de opstanding en het leven.” Dit betekent dat Jezus zelf, in een unieke en absolute betekenis, de opstanding en het leven is. Het verbaast ons niet dat hij ergens anders in de bijbel “Hem die de weg naar het leven wijst ” (Handelingen 3:15) wordt genoemd. Niemand die geen eeuwige natuur had kon ooit een dergelijke bewering maken. Dergelijke woorden kunnen alleen worden gesproken door iemand wiens natuur goddelijk is.

De grote fout die Deedat maakt wanneer hij de bijbel leest is dat hij niet objectief probeert te ontdekken wat die zegt, maar hem benadert met vooraannames over wat hij zou moeten zeggen. Christenen lezen de bijbel ernstig verlangend te weten wat Jezus over zichzelf zei en door de geschiedenis hebben zij universeel de conclusie getrokken dat hij leerde dat hij de eeuwige Zoon van God was die de menselijke gestalte aannam om de wereld te verlossen. Het is een conclusie die zij trekken uit een open beoordeling van de inhoud van de boeken die zij lezen. Maar mensen als Deedat hebben van tevoren besloten, voordat zij zelf een bijbel hebben opgepakt, wat die over Jezus zou moeten zeggen. Omdat hij gelooft dat Jezus alleen een profeet was en niet de Zoon van God, benadert hij de bijbel met de vooraanname dat het deze geloofsstelling zou moeten ondersteunen en waar hij kan probeert hij het bijbelonderricht te perverteren of te verdraaien om deze vooraanname te kunnen handhaven.

Deedat is dus volledig ongekwalificeerd en niet in staat de bijbel te interpreteren. Hoe komt het dan dat de christelijke kerk universeel beweert dat Jezus de eeuwige Zoon van God is als de bijbel dit niet leert? Deedats pogingen om dit te ontkrachten ontstaan niet uit een oprechte beoordeling van het bijbelse onderricht maar uit een vooraanname dat het geen dergelijke doctrine zou moeten voortbrengen. Het is erg duidelijk wie de bijbel met “oogkleppen” leest. Het is de islamitische propagandist wiens vaardigheid om de bijbel oprecht en object te lezen wordt ingeperkt door zijn dogmatische vooraanname dat de bijbel niet zou moeten leren dat Jezus de Zoon van God is.

Als conclusie kunnen we alleen zeggen dat hij zichzelf in niet misverstane termen laat kennen wanneer hij Johannes 1: 1 op een zogenaamde wetenschappelijke manier probeert te behandelen op pagina’s 40-41 van zijn boekje. Het gehele vers luidt:

In het begin was het Woord, het Woord was bij God en het Woord was God. (Johannes 1:1)

Hij zegt dat het Griekse woord voor God in ”en het Woord was bij God” hotheos is en dat in “en het Woord was God” het woord tontheos is. Hij verwijst naar een discussie tussen hem en een dominee Morris waarin zijn kennelijk buitengewone kennis van het Grieks hem verondersteld in staat te stellen de dominee te verwarren en tot zwijgen te brengen. We zijn absoluut verbaasd, want de zogenaamde “moslimgeleerde van de bijbel” heeft niets gedaan dan zijn verbijsterende slechte kennis van de Griekse tekst bloot te geven. Het is in de eerste clausule dat het woord tontheos is en in de tweede is het eenvoudig theos, dat is, God. Op deze tastbare fout bouwt Deedat een kennelijke overtuigend argument in zijn boekje!

Hij zegt, daarom, dat tontheos “een god” betekent en dat Johannes 1:1 daarom leert dat “het Woord een god was”. Dit lijkt de godheid van Jezus Christus te ontkrachten. Nu het originele Grieks luidt dat ho logos, dat is, “het Woord”, theos was, dat is “God”. Het vers luidt dus correct “Het Woord was God”, een uitsprak die alomvattend de godheid van Christus bekrachtigt. Dus Deedats argumenten vallen kompleet in duigen door een choquerende fout van zijn eigen creatie, veroorzaakt door zijn slechte kennis van de bijbel. Zijn boekjes tegen het christelijke geloof openbaren constant twee extremen – een onbeschaamde vertrouwen in zijn punten aan de ene kant gepaard met een duidelijk tekort aan substantie ervan aan de andere kant!

Er is zeker verder weinig nodig om te laten zien dat Deedat weinig recht heeft op de titel “moslimbijbelgeleerde”. Zijn argumenten en overtuigde manier mogen onbewuste moslims die weinig bijbelkennis hebben, tot de gedachte brengen dat hij een groot kritiekaster van het boek is maar, zoals Jezus zei, is het verkeerd en dwaas om puur bij uiterlijkheden te oordelen (Johannes 7:24). Zoals dit antwoord tot zijn “Jezus in de islam” laat zien, kan een christen met goede kennis van de bijbel zijn argumenten zonder veel moeite en moeilijkheden ontkrachten. De enorme fouten die hij maakt en de verdraaien van het bijbelse leringen tonen overtuigend dat zijn kruistocht tegen het christelijke geloof onverantwoord is en dat, in zijn pogingen om de bijbel bloot te leggen, hij er alleen in slaagt zichzelf bloot te leggen.

De God die “nooit bestond”?

In 1983 publiceerde de Islamic Propagation Centre een boekje getiteld “De God die nooit bestond”, dat eerst gepubliceerd werd als een artikel in een locale moslimkrant Al-Balaagh in 1980, als een antwoord op een beantwoording die ik geschreven op bepaalde lezingen tegen het christelijke geloof door Ahmed Deedat op cassettebandjes. Het boekje bevat een groot aantal citaten uit de bijbel, hoofdzakelijk uit de vier evangeliën, die allen verband hebben met het aardse leven dat Jezus gedurende drieëndertig jaar in menselijke vorm leidde. Ieder van deze citaten wordt gekopt door een titel waarin de naam van Jezus vervangen is door “God”, en commentaren zijn gemaakt over zijn menselijkheid die het christelijke geloof in zijn godheid belachelijk lijken te maken. De auteur van het boekje zet zijn doel uiteen in deze woorden:

In de paragrafen hebben we de naam van Jezus vervangen door “God” tussen aanhalingstekens om de belachelijkheid te laten zien van het idee dat Jezus God zou zijn. ( De God Die Nooit Bestond , pp. 2-3)

Een korte selectie van passages uit de evangeliën geciteerd in het boekje en de koppen erbij illustreren de manier waarop de auteur van plan is de godheid van Christus belachelijk te maken:

De voorouders van “God”: “Overzicht van de afstamming van Jezus Christus, zoon van David, zoon van Abraham.” (Matteüs 1:1). (p.3)

“God ” was twaalf jaar oud toen zijn ouders hem naar Jeruzalem meenamen: “41 Zijn ouders gingen jaarlijks voor het pesachfeest naar Jeruzalem. 42 Toen hij twaalf jaar was, maakten ze weer hun gebruikelijke pelgrimstocht.” (Lucas 2:41-42). (p.6)

“God” was een jood behorend tot een Stam: “... De leeuw uit de stam van Juda ...” (Openbaringen 5:5). (p.9)

Zoals iedere lezer van het boekje kan zien, hebben de aangehaalde bijbelteksten voornamelijk betrekking op de mensheid van Jezus en zijn korte leven op aarde. De bedoeling van het essay is dat Jezus God niet kon zijn omdat hij een man was en onderworpen was aan alle natuurlijke begrenzingen van het menselijke soort (bijvoorbeeld afkomst, nationaliteit, menselijke emotie, fysieke zwakheid, etc.).

De auteur van dit essay - niet genoemd in het boekje, maar in de uitgave van Al-Balaagh wordt gezegd dat het een zekere Mohammed Seepye is - heeft terloops de christelijke doctrine van de Drie-eenheid uitgewist en er geen aandacht aan geschonken, maar vermeldt in plaats daarvan het christelijke geloof in Jezus als God absoluut (dat is, met de uitsluiting van de Vader en de heilige Geest en zonder verwijzing naar het ambt van Jezus als de Zoon van God). Hij wist dat als christenen zeggen dat Jezus God is, dit betekent dat hij de goddelijke natuur van de Vader met de heilige Geest deelt in een drievoudige Drie-eenheid. Maar hij heeft dit subtiel omgedraaid door de christelijke doctrine verkeerd voor te stellen, door het uiteen te zetten als een geloof dat God, het onderwerp, Jezus is, en heeft zijn hele argument op deze vooronderstelling gebaseerd.

Moslims beweren juist dat de islam vaak in het Westen verkeerd wordt begrepen en verkeerd wordt voorgesteld.. Dat is waar, maar het is ook waar dat moslims hetzelfde doen met het christelijke geloof over Jezus Christus. Zij begrijpen de godheid van Christus niet of stellen die doelbewust verkeerd voor. Het is een fundamentele christelijke doctrine dat Jezus de Mensenzoon als ook de Zoon van God is. Er is geen validiteit in enig argument tegen de godheid van Jezus dat exclusief is gebaseerd op de menselijk begrenzingen die Jezus weloverwogen gedurende zijn korte verblijf op aarde aannam. Het zal een welkome verandering zijn, in Jezus de Zoon van God te ontdekken gebaseerd op de doctrine precies zoals de bijbel die uiteen zet, en niet op een verkeerde voorstelling zoals we die vinden in Seepye’s artikel. Er is één passage in de bijbel die het hele thema van dit artikel uitgebreid beantwoordt:

5 Laat onder u de gezindheid heersen die Christus Jezus had. 6 Hij die de gestalte van God had, hield zijn gelijkheid aan God niet vast, 7 maar deed er afstand van. Hij nam de gestalte aan van een slaaf en werd gelijk aan een mens. 8 En als mens verschenen, heeft hij zich vernederd en werd gehoorzaam tot in de dood – de dood aan het kruis. (Filippenzen 2:5-8)

Het Griekse woord voor “gestalte” gebruikt in deze passage draagt de betekenis van “essentie”of “natuur”. Een geschikte illustratie van deze betekenis is de uitdrukking “een appel tot het klokhuis”, betekenend dat het door en door een appel is. Dat is wat het hier gebruikte woord “gestalte” betekent. De passage leert dus dat de originele natuur en essentie van Jezus die van godheid alleen was en dat, eerbiedig gesproken, “door en door”. Niettemin, ongelijk aan Adem - de eerste mens - die als God probeerde te worden door van de boom van goed en kwaad te eten, beschouwde Jezus, hoewel hij goddelijk van natuur was en dezelfde essentie als de eeuwige Vader in de hemel genoot, het niet essentieel voor zijn glorie om aan die hemelse status vast te houden. In plaats daarvan kwam hij, in volmaakte nederigheid, neer om een mens te worden en werd dus in menselijke “gestalte” aangetroffen (dat is, hij werd door en door mens). Zoals mensen van nature dienaren van God zijn nam hij dus ook de “gestalte” van een dienaar aan, hoewel hij geen dienaar van God van nature was. Het punt is dat hij vrijwillig zijn goddelijke glorie voor een tijdje aflegde en de menselijk gestalte aannam om mannen en vrouwen te verlossen en dus de kloof tussen God en mensen te overbruggen die de zonde gecreëerd had. Dit was het fundamentele doel van zijn komst op aarde in menselijke gestalte.

Zijn volmaakte nederigheid en afdalende genade ging zelfs verder dan dat Adam, als een natuurlijke dienaar van God, ooit moest gaan. Hij werd gehoorzaam tot in de dood, zelfs dood aan een kruis. Van de hemeltroon kwam hij naar beneden naar de laagste plaats op aarde. Dit, echter, werd gedaan zodat zondige mensen opgeheven mogen worden tot de hoge status van kinderen van God door zijn verlossende werk. Als gevolg van deze sprong in de diepten van menselijke ellende heeft God hem verhoogd boven de hoogten van de hemelen:

9 Daarom heeft God hem hoog verheven en hem de naam geschonken die elke naam te boven gaat, 10 opdat in de naam van Jezus elke knie zich zal buigen, in de hemel, op de aarde en onder de aarde, 11 en elke tong zal belijden: ‘Jezus Christus is Heer,’ tot eer van God, de Vader. ( Filippenzen 2:9-11)

Voor hem zullen, in de te komen tijden, in zijn eeuwige glorie die hij nu heeft hervat, alle mensen en alle engelen buigen en hem erkennen, óf in lofprijzing óf in een te late eerbiediging van zijn ware status.

In het licht van het feit dat hij de menselijke natuur aannam en vrijwillig koos zichzelf te onderwerpen aan de begrenzingen en zwakheid van die natuur, kan men zeker zien dat geen zaak tegen zijn godheid gebaseerd op zijn menselijkheid (inclusief de afkomst die hij koos te delen, de nationaliteit die hij aannam, en de menselijke weg die hij aannam) enige grond heeft. In bijna ieder geval waar de uitdrukking “God” verschijnt in Seepye’s artikel, kan men die gerust vervangen met de uitdrukking de Mensenzoon zonder aanhalingstekens en de aanspraken hebben betekenis. (Ik zeg weloverwogen “In bijna ieder geval”, omdat sommige stukken ook de bijbehorende geciteerde teksten verkeerd voorstellen).

Christenen zeggen niet dat “Allah Christus is, de zoon van Maria” zoals de koran veronderstelt dat zij doen (inhallaaha hoewal Masiihoebnoe Marjam - Soera al-Ma’ida 5:72) , dat is, dat God Jezus is. Wij geloven dat God een Hoogverheven Wezen is in een drievoudige eenheid van personen, Vader, Zoon en heilige Geest, en dat de Zoon alleen een menselijke gestalte aannam als de mens Christus Jezus.

We geloven dat de Zoon onderworpen is aan de autoriteit van de Vader (de titel houdt een gelijkheid in essentie en natuur tussen hen aan de ene kant en onderwerping van de ene aan de ander aan de andere kant in). We geloven ook dat Zoon naar de wereld werd gestuurd volgens de bedoeling en wil van de Vader, zoals Jezus zelf zei: “Ik ben niet namens mezelf gekomen, maar hij heeft mij gezonden. ” (Johannes 8:42). Overeenkomstig nemen we aan dat hij niets uit zichzelf doet maar alleen wat de Vader wil en, omdat hij de eeuwige Zoon van God is, heeft hij kracht en autoriteit om deze goddelijke wil en activiteit te effectureren (Johannes 5:19). Dit zijn fundamentele christelijke leringen.

Het fundamentele verschil tussen het christelijke en het moslimse concept van Christus is niet in het aannemen van zijn onderwerping aan een hogere autoriteit, noch in de gemeenschappelijke overtuiging dat hij in ieder opzicht een menselijk wezen was toen hij op aarde was. Met moslims aanvaarden we dat hij niet namens zichzelf sprak, maar dat de Vader hem opdroeg wat hij moest zeggen (Johannes 12:49) en dat er één groter is dan hij (Johannes 14:28). We verschillen hoofdzakelijk in ons geloof over zijn natuur, aangezien de islam Jezus niet meer dan als alleen mens en profeet ziet, waar het christelijke geloof leert dat God door hem sprak, niet als een profeet, maar als een Zoon door wie hij alle dingen maakte, die zijn glorie weerspiegelt en die de “zijn evenbeeld” is (Hebreeën 1:3).

Boekjes zoals “De God die nooit bestond” die Jezus in de christelijke leer als God absoluut presenteren, met geen verwijzing naar de Vader en de heilige Geest of naar zijn onderwerping in autoriteit aan de eerste, stellen het christelijke geloof verkeerd voor. Dergelijke publicaties dienen daarom geen nuttig doel. Als moslims deze doctrine zouden beoordelen voor wat hij werkelijk is, zouden zij die niet zo ver van hun eigen doctrine verwijderd zien zoals zij meestal denken, en zullen waarschijnlijk tot een juister en betere kennis van wie Jezus werkelijk is, komen – geen “god” die nooit bestond maar de eeuwige Zoon uit de hemel die werkelijk “gisteren, vandaag en tot in eeuwigheid dezelfde blijft! ” (Hebreeën 13:8).